Schaamte, ontroering en vreugde. Willem Melchior leert geloven

Afgelopen voorjaar kwam het dan zover met me dat ik me bij de pastoor heb gemeld.

07 maart 2024 verschenen editie 2024nr02

Ik vond het nog altijd ontstellend beschamend om te geloven, en om dingen te doen die van geloof blijk gaven, zoals knielen en kruisen slaan. Maar na jaren van een steeds eenkenniger aandacht, die zich plotseling met terugwerkende kracht als voorbereiding bekendmaakte, achtte ik mijzelf er rijp voor.

Tegen de pastoor zei ik doodleuk: ‘Ik geloof niet dat God bestaat, maar wil wel graag aan de eucharistie meedoen.’ Achteraf heb ik bewondering voor de wijze waarop die man heel begripvol bleef knikken. Gezien de algehele leegloop van de kerk had ik verwacht dat hij dolblij met me zou zijn en me zou strikken waar ik bij zat. Maar nadat ik uiteen had gezet wat mij bewoog, verwees hij me op een toon alsof ik met mijn neus in de boter viel, naar de zogeheten geloofscursus, die in oktober zou beginnen, en dan zou hij in december eens komen kijken of ik voldoende vorderingen had gemaakt om in aanmerking te komen voor toetreding met Pasen.

‘Dat is over een jaar’, prevelde ik.

‘Inderdaad’, beaamde hij gul.

Om te beginnen duurde het een bescheiden eeuwigheid voordat het oktober was, en toen had de eerste bijeenkomst meer iets weg van een praatgroep dan van een klasje. We werden uitgenodigd te zeggen wie we waren en wat we daar deden, wat zoveel betekende als dat we elkaar moesten opbiechten dat we geloofden, of wilden geloven, ongeveer zoals je bij de AA publiekelijk moet verklaren dat je alcoholist bent. Een man met een sikje vond het moeilijk om mensen te vinden om mee over het geloof te praten en vertelde merkbaar aangedaan dat hij van de zomer een bedevaart gemaakt had en het geweldig had gevonden om onderweg allemaal mensen tegen te komen die het geloof ook serieus namen.

Ik zei: ‘Het is alleen maar moeilijk om ergens over te praten als je je schaamt.’ Maar dat vond geen weerklank, men keek mij glazig aan en ging verder waar men gebleven was. Pas een poosje later besefte ik dat ik misschien wel gelijk had, maar die man ook: hoewel ik me zo gauw tot niemand van de aanwezigen aangetrokken voelde, maakte ik deel van het gezelschap uit omdat we allemaal gelovigen waren, of geloofsbehoeftigen. Wat ons verbond, maakte me aan hen gelijk. Dat ontroerde me, en ineens besefte ik dat het weliswaar uiterst beschamend was om op te biechten dat je geloofde, of wilde geloven, maar ook erg lekker.

Ik keek om me heen wat de andere kerkgangers deden en verzamelde moed om het ze na te doen

Evenzo kreeg ik in de gaten dat de handelingen die me aanvankelijk met schaamte hadden vervuld, juist erg lekker waren om te verrichten. Want intussen was ik alvast begonnen met elke week naar de kerk te gaan. Voorheen had ik dat af en toe gedaan, met als gevolg dat ik mij aangemoedigd had gevoeld wanneer de mis mooi was, maar als hij dan de volgende keer tegenviel, was ik blij geweest dat ik nergens iets mee te maken had. Nu probeerde ik op mijn verlangen naar overgave te vertrouwen en keek ik om me heen wat de andere kerkgangers deden en verzamelde ik moed om het ze na te doen. Het hielp dat een aantal van hen zich over me ontfermde, en me wegwijs maakte, en me moed insprak. Eerst ging ik wel staan maar knielde ik niet, toen knielde ik wel maar bad ik niet, toen bad ik wel maar zong ik niet, toen zong ik wel maar liet ik de Lofprijzing aan me voorbijgaan. Zo kwam ik er gaandeweg in en stond ik ten slotte zelfs de Geloofsbelijdenis uit volle borst mee te zingen.

Van de feestdagen verwachtte ik weinig: meer van hetzelfde, maar dan met toeters en bellen. Maar de kerstvieringen deden me stralen van geluk en toen het tegen het nieuwe jaar liep, was ik door het dolle heen.

Daarnaast moet ik de hele tijd huilen. Dat is eerlijk gezegd van de zomer al begonnen en sindsdien niet meer opgehouden.

Zo, overlopend van verdriet en vreugde, brak het jaar aan waarin ik haast niet meer kan wachten deel te mogen krijgen aan het lichaam van Jezus Christus, onze Heer.

Willem Melchior (1966) debuteerde in 1992 met De roeping van het vlees. Inmiddels heeft hij twaalf boeken op zijn naam staan. De meest recente daarvan zijn Alles wat was (2018) en God in Japan. Een pelgrimslied (2022). Momenteel werkt hij aan een boek over zijn bekering.

Hij bedoelde er niets mee. Daar ga je toch bijna van vloeken?
Column

Hij bedoelde er niets mee. Daar ga je toch bijna van vloeken?

05 september 2024
De opening van de Olympische Spelen deed veel stof opwaaien; christenen dachten dat er gespot werd met het Laatste Avondmaal. Uiteindelijk bleek het een verbeelding van een bacchanaal van de Griekse goden te zijn. Kees van Ekris was vooral benieuwd naar wat de kunstenaar ermee wilde zeggen. Maar dat ...
Kees van Ekris
Het verdwijnen van hoop – daar kunnen we niet tegen
Column

Het verdwijnen van hoop – daar kunnen we niet tegen

05 september 2024
Dat het er tamelijk hopeloos met ons mensen voorstaat – dat is een open deur intrappen. De een heeft het over de klimaatcrisis, de ander over de vluchtelingencrisis, en zo zijn er nog wat accentverschillen, maar echt hoopvol staan maar weinigen in het leven, als ze eerlijk worden.
Willem Maarten Dekker
44 Literair groot Mariken Heitman
Boeken

In een goede tuin is de mens niet heer en meester

05 september 2024
In De mierenkaravaan van Mariken Heitman kun je de ondoorgrondelijke aarde van de moestuin haast ruiken. Het is de moeite waard. Want wie de geheimen van de natuur op het spoor komt, komt ook dichter bij de geheimen van z'n eigen leven.
Arie Kok

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Lees elke week 2 artikelen uit de Nieuwe Koers gratis

Vul zowel uw e-mailadres, voornaam als achternaam in.

Uw e-mailadres is niet correct.

Bij het aanmelden gaat u akkoord met onze privacyverklaring en de algemene voorwaarden.