Gerrit Poels (1929-2023): ‘Wat mij voor veel mensen waardevol maakt, is dat ik hun schreeuw hoor’
Woensdag 26 april overleed Gerrit Poels, ook wel bekend als Pater Poels, op 93-jarige leeftijd in zijn woonplaats Tilburg. In 2015 sprak Wilfred Hermans hem voor de serie Levensdagen, waarin ervaren gelovigen levenslessen delen aan de hand van zeven dagen uit hun leven. Lees het interview hier terug.
Gerrit Poels (1929) – in Tilburg en wijde omstreken beter bekend als ‘pater Poels’ – gaat elke dag om zeven uur naar bed en staat uiterlijk half één weer op. Dan laadt hij zijn fiets vol met brood om dat rond te brengen bij ‘zijn volkje’, zo’n honderd arme Tilburgers. 365 dagen per jaar, dertig kilometer, bij nacht en ontij. “Mijn vrouw staat half vier op; zij is echt een uitslaper.” Na dergelijke grappen gooit hij zijn hoofd in z’n nek, gevolgd door een gulle, rokerige lach – soms zo gul, dat je bang bent dat hij erin blijft. Elk half uur staat er wel iemand aan de deur. Dan springt hij op van de bank met een jaloersmakende soepelheid. “Het mooiste van dit werk is de glimlach.”
1. De dag dat ik van mijn vader iets moest worden.
“Ik kom uit een gezin met zeven kinderen. Bliksems arm waren we. Als ik iets wilde worden in de ogen van mijn vader – een dappere politieagent, daar niet van – moest het de kerkelijke branche zijn. De sfeer thuis was moeilijk, moeilijk… Mijn vader was weduwnaar tot hij op zijn 47e met mijn moeder trouwde, die toen nog geen dertig was. Dat is niet altijd een makkelijke relatie geweest. Mijn vader was stipt en veeleisend, een echte agent. Hij trad hard op tegen onze misdaden, bijvoorbeeld als wij boven herrie maakten. Alleen mijn jongste zus en ik hoefden niet bang voor hem te zijn. We waren twee ‘Verbeten’ – m’n moeder heette Verbeet –, we straalden zachtheid uit en werden zodoende ontzien. Ik was een vlug jochie, een goed voetballertje, maar uit school ging ik eerst mijn moeder helpen met aardappels schillen. Met m’n vijfde was ik dus een bevoegd aardappelschiller.
Ik herinner me een verschríkkelijke scène: mijn moeder had boodschappen gedaan in Nijmegen, maar volgens mijn vader kocht ze altijd de verkeerde dingen. Huilend vluchtte ze naar boven, en daar ben ik toen achteraan gegaan. Dat ben ik nooit vergeten. Wat mij voor veel mensen waardevol maakt, is dat ik hun schreeuw hoor, ook als ze niks zeggen. Misschien is dat tóen begonnen. Trouwens: ook door het medelijden met mijn broers, die onder de knoet zaten. Want m’n vader gebruikte de gummistok, hoor, jaja.
Hij zag financiële kansen in het kloosterling worden, die druk heb ik altijd ervaren. Toen dat op mijn twaalfde hard gemaakt moest worden, is mij alleen maar meegedeeld dat dát mijn toekomst zou worden. Ik werd ter plaatse afgeleverd. Maar ik kreeg steeds meer het gevoel: ik zit niet in het goede vel.”
2. De dag dat ik twee Joodse zusjes neergeschoten zag worden.
“Tijdens de oorlog in Berg en Dal – waar ik opgroeide – ontdekten we dat er al die tijd een Joods gezin bij ons in de straat zat ondergedoken, met twee zusjes van achttien en zestien. Het meest tragische wat ik tijdens de oorlog heb meegemaakt, is dat er op een dag een vliegtuig overvloog dat die twee zusjes voor onze ogen doodschoot. Dat was zó’n botsing met mijn kind-zijn… Mijn broer kreeg door die beschieting een granaatscherf in z’n kop. Dat heeft ‘ie maar net overleefd. In het ziekenhuis heb ik toen nog gesuikerde peertjes in z’n mond gestopt; misschien is ‘ie daardoor wel beter geworden.
Wat ik ook nooit meer kwijtraak, is dat er precies tegenover ons huis een inzamelingspunt was van gesneuvelde militairen uit Nijmegen en Arnhem. Dagelijks reden daar trucks af en aan vol met lijken, die daar gewoon neergegooid werden. Húiveringwekkend, zo’n berg lijken zodra je je huis uitstapt…
Aan die oorlog heb ik een trauma overgehouden; ik zat al in het klooster, maar kon niet meer leren. Ik was m’n verstand kwijt. Daarbij kreeg ik steeds moeilijker vat op mezelf, zelfs gewone huishoudelijke taken lukten niet meer. Ik dacht steeds terug aan die Joodse zusjes, ze beefden nog toen wij er aankwamen. De huisarts noemde het ‘zwaar overspannen’ – dat was toen de term waarmee alles werd toegedekt. Bij wijze van therapie ben ik toen de bomen in de kloostertuin gaan poetsen. Met de handen bezig, iets doen wat weer lukt. Toch voelde ik me daar in het verkeerde vel zitten. Ik lichtte m’n vader in en kwam naar huis. Vanaf dat moment probeerde hij me elders te plaatsen. Uiteindelijk ben ik in 1954 tot priester gewijd.”
3. De dag dat mijn moeder overleed.
“M’n vader is 75 geworden, thuis gestorven aan een longziekte; een verschrikkelijk hard einde was dat. Een tijd daarna, op 6 mei 1969, ben ik uitgetreden. Op 7 mei trouwde ik, en de dag daarna verongelukte mijn broer Frans in zijn auto, 36 jaar oud. Dat verdriet kon ik er eigenlijk niet bij hebben; hij had zes kinderen! Het werd nog versterkt doordat mijn moeder mijn uittreden koppelde aan dat ongeluk. Ze heeft me toen verbannen, er was geen enkel contact meer; ik mocht niet eens op zijn begrafenis komen, al ben ik wel stiekem achterin de kerk gaan zitten. We gingen daardoor des te meer op in de drukte van ons bestaan en zijn niet aan het verwerken toegekomen; een manier om met die afwijzing van mijn moeder om te gaan.
Dat verbroken contact duurde voort tot de jaren negentig. Toen hadden mijn vrouw en ik al zes pleegkinderen, en die hebben een snaar bij haar weten te raken. We waren nauwelijks verzoend of ze werd ziek. Toen ze 94 was en niet meer lang te leven had, was ik samen met een broer bij haar. We dachten op een gegeven moment: het lijkt wel of ze aan het sterven is… En inderdaad, ze was toen al gestorven. Er zat iets komisch in dat mijn moeder stierf bij mijn broer en ik, terwijl juist wij beiden een moeizame band met haar hadden gehad.
De oorlog – ook die met mijn moeder –, de dingen niet doorpraten, de ingebouwde terugtraprem, eigenlijk ben ik daar nooit helemaal bovenop gekomen; je maakt nu dus kennis met een wrak, haha! Misschien is een rode lijn in mijn leven wel wiedergutmachung: aan mezelf laten zien dat ik meer kan dan ik mijn hele jeugd heb gedacht, bewijzen dat ik niet meer die kluns was die…”
4. De dag dat ik trouwde.
“Mijn vrouw Angelique, die zo de koffie wel zal brengen, is 76, echt nog zo’n jong ding. Ik kwam haar tegen in 1968 toen ik in het klooster was om retraite te geven. In 1969 was het bekokstooft. Naderhand hoorde ik dat ze gelijk al smoor op me was; niks van in de gaten gehad! We hebben twee totáál verschillende ritmes. Met een hint naar ‘de avonden’ van Reve: we hebben nooit avonden samen, nooit. Dat vinden we oprecht niet moeilijk. Dat komt voort uit de hardheid van onze kloosteropleiding, het gevoel van niet meetellen. Hard werken en kapot gaan van de heimwee was schering en inslag in die kloosters. We hebben twee compleet verschillende dagritmes, maar tegelijk denk ik dat er weinig gezinnen zijn waar man en vrouw elkaar zo vaak tegen het lijf lopen. Natuurlijk zijn er weleens meningsverschillen, als we vinden dat de ander iets niet goed gedaan heeft. Daarin moet je jezelf oefenen in zwijgen; dat heb ik ook geleerd op basis van onze clientèle, waar je ziet hoeveel wereldoorlog er is op basis van frut, kleinigheidjes. Even een sigaretje roken en het is over.
Wat volgens mij een goed huwelijk is? Ik weet niet of ik daar veel verstandigs over kan zeggen… De moeilijkheid is: ik ken alleen maar gestrande huwelijken. Mijn dagelijks werk is brood; brood is nodig vanwege de ellende, en de ellende is er vaak vanwege huwelijksproblemen; daarvan is armoede vaak de oorzaak. Een vicieuze cirkel waar je iets aan moet doen.”
5. De dag van vandaag.
“Alle kloosters noemen me nog pater. Ze herkennen: dít is eigenlijk wat een pater of missionaris moet doen. Ze staan vaak buiten de maatschappij, en dat lag ook ten grondslag aan mijn keuze om in 1969 uit te treden en een opvangcentrum te beginnen: ‘Huize Poels’.
De ontmoeting maakt je tot maatjes. Blijkbaar gaat er iets van troost van mij uit, in hun diepste geknoei. Elke dag maak ik de leukste ervaringen mee, bijvoorbeeld tijdens mijn nachtelijke routes. Soms komt er een auto naast me rijden en roept iemand: ‘Hé, opaaaa!’ Duuzenden noemen mij zo, opa. Vaak komt er dan een hand uit het raampje met daarin het restant van de centjes die ze bij zich hadden voor het stappen. ‘U bent voor ons moeder ook goed geweest.’ Ik ben van hen, dat blijft. Maar ze zijn soms ook bang voor mij; ik heb theologie gestudeerd, dus ik kan enorm goed vloeken als ik zie dat iemand brood komt pikken – al is dat hun goed recht, want honger is honger.
Op mijn route hang ik het brood aan de deur; soms moet ik aanbellen, omdat het anders wordt weggehaald. Bij thuiskomst is Angelique al lang op en zijn alle kamers boven in orde; ze is een werkpaard, hoor! Dan zetten we alles klaar wat we overdag rondbrengen: kleding, schoenen, levensmiddelen. ’s Morgens haal ik bij diverse bakkers brood, anderen komen het brengen; soms staat de hele tuin vol. ’s Middags is het mooiste moment van de dag, dan houd ik spreekuur in de keuken.
Het mooiste van dit werk is de glimlach. Dat ik iets voor hen dóe, vinden ze haast nog belangrijker dan of de missie slaagt. Toch kan de teleurstelling ook heftig zijn, en er zijn veel onoplosbare situaties. Analfabetisme, echtparen met samen een IQ van 100…”
6. De dag dat ik stop.
“Ik heb 57 fietsen versleten, waarvan er 44 in elkaar zijn gezakt of gestolen. De laatste twee zijn gesponsord. Tegenwoordig loop ik met de fiets aan de hand. Mijn vrouw kan autorijden, ik ben nog niet eens een behoorlijke fietser en zal nooit proberen een rijbewijs te halen; ik heb het daar met Boven over gehad, maar dat werd niet goed gevonden, hahaha! Fietsen is al zo moeilijk!
Wat er gebeurt als ik met dit werk stop? Dan wordt het brood oud. Dat kan ik de mensen niet aandoen. Toch heb ik wel nagedacht over de afbouw, maar op je 25e moet je niet alleen maar deze kneuzen tegenkomen; je moet voor dit werk wat levensslijtage achter de rug hebben.
Het is ook een slavernij. Maar altijd is er iets van perspectief, of zoeken naar perspectief. Dat zoeken drijft je. Als ik ’s morgens wakker word, drink ik altijd een half glas water, terwijl ik twee dingen besef: de ellende die ik die dag weer zal tegenkomen, én: ik heb water, zoveel mensen niet. Ook besef ik dan: dit is mijn laatste dag, ik weet niet of ik het einde haal – in de wetenschap dat ik ’s avonds bekaf ben. Dan ben ik geen vieve vent meer, maar een zak zand die de trap opkruipt, in bed ploft en in slaap valt. Of het mij zwaar valt? Nee, het is zo troostend. Dat is het concrete gevoel.”
7. De dag die nog moet komen.
“Ik heb er geen vrees voor als ik onderweg ergens zal neerdonderen en het is gebeurd. Dat hangt samen met het feit dat ik als nachtelijke – inmiddels slechtziende – fietser gewend ben aan het neerdonderen, haha! Er is geen kuil in Tilburg of ik heb er in gelegen. Nee, bang ben ik niet. Ik heb een mooi leven gehad – gewónnen, moet ik zeggen, als ik mijn start zie, m’n komaf, m’n ellende… Mijn leven is vol genoeg, en mislukt genoeg. De pijn van de onoplosbaarheid van problemen waarmee mensen bij je komen blijft toch aan je vreten, hoor. Tegelijk kan ik dat relativeren: het menselijk bestaan blijft onvoltooid en ellende kan je altijd overkomen.
Hoe het leven na dit leven eruitziet? Daar ben ik toch wel verrekte benieuwd naar. Ik hoop dat ze me dan met rust laten, haha! Of ik bij God kom? Dat weet ik niet, ik kan me niet voorstellen hoe dat hele zaakje in elkaar steekt. In een hemel en een hel geloof ik niet; ik weet niet of ik kan formuleren waar ik dan wél in geloof… Traditionele beelden kan ik niet afzweren, maar ik weet het ook niet zeker. Ik hoop dat ik vanuit daar enige positieve invloed kan uitoefenen op het zootje hier, al klinkt dat niet zo eerbiedig.
Over mijn uitvaart heb ik nooit nagedacht, dat ligt in handen van Angelique. Zij beslist dat buiten mij om, in de veronderstelling dat ik eerder de – ha! – pijp uitgaat dan zij, hahaha! Ze wil graag dat ik begraven word op het kerkhof hier aan de Bredaseweg. Ik heb gezegd: da’s prima, ik zal me niet verzetten. Mijn oudste pleegdochter is heel muzikaal, ze zingt als een engel. Zij zal op mijn begrafenis zeker iets zingen. Als je daar bij bent, zal je zeggen; nóu nou… Dat zal je zeggen.
Mensen zeggen: je bent er voor mij geweest. Ook in de betekenis van: als je straks dood bent, heb je voor mij geleefd. Dat past bij mijn statement: ik had belangrijkere dingen kunnen doen, maar het kleine hoort bij mij. Een vierbaansweg wordt richting een dorp een tweebaansweg, en naar een gehucht loop je langs een karrenspoor. Daar ligt een gewond konijn in de greppel. Ik ben bij dat konijn gebleven.”
10 Levenslessen van Gerrit Poels
1. Elk mens is de moeite waard, ook als het een klungel is.
2. Drink elke dag een half glas water en bedenk: ik heb dit wel, zoveel anderen niet.
3. Oefen jezelf in zwijgen.
4. Vraagt iemand je om geld? Geef het, wat ze er ook mee doen; je bent niemands zedenmeester.
5. Klik niet. Dat zou per wet verboden moeten worden. Zodra je aangeeft dat je een uitkeringsgerechtigde een uurtje hebt zien werken, wordt ‘ie gepakt.
6. Ontmoeting maakt je tot maatjes.
7. Honger is honger, daar moet je wat aan doen. Zo simpel is het.
8. Aan roem en bekendheid kun je verslaafd raken: kijk mij eens.
9. Het menselijk bestaan blijft onvoltooid, ellende kan je altijd overkomen.
10. Heb oog voor het kleine.
Húiveringwekkend, zo’n berg lijken zodra je je huis uitstapt…
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Claartje Kruijff: 'Nooit zal ik helemaal in de kerk passen, maar erbuiten pas ik ook niet'
Ivo Opstelten: 'In deze levensfase wil ik uitspreken: ik geloof. Punt.'
Alfred van de Weg: 'Het is natuurlijk veel makkelijker om heel duidelijk te zijn over alles'
Rikko Voorberg: 'Soms denk ik: vlucht ik niet weg voor een serieuze baan?'
Hij bedoelde er niets mee. Daar ga je toch bijna van vloeken?
Vasten brengt rust. Waarom gaan we er niet mee door?
04 april 2024Laatst gaf ik voor het eerst een lezing waarbij toen ik arriveerde me noch een kopje koffie, noch een glas water werd aangeboden. Toch heb ik me zelden zo welkom gevoeld. Ik was te gast in de Al Hijra-moskee in Leiden en het was ramadan.
‘Als er een hemel is, kom ik er’
04 april 2024Van op de bank zitten word je oud, meent Haddy de Jager (1940). Daarom is ze meestal onderweg, bijvoorbeeld met cadeautjes voor jarige prostituees die ze bezoekt. Aan God twijfelt ze niet, maar wat er precies na dit leven gebeurt ...?
In de spanning begint het luisteren naar Gods stem
07 maart 2024Zoals we weer aandacht krijgen voor streek- en seizoensproducten en herstel van cultuurlandschap, ligt de toekomst van het christendom misschien wel in de zoektocht naar een nieuw evenwicht met de schepping, zegt Stefan Paas.